"In het midden van al die pijn...
begon ik te schreeuwen.
'Wie maakte deze vergissing? Ik ben zowat een heilige! Ik heb nooit gestolen, nooit gemoord, ik heb voedsel aan de armen gegeven, gaf gratis tandverzorging aan diegenen die het niet konden betalen. Wat doe ik hier?
Ik ging iedere zondag naar de Mis, hoewel ik mijzelf een atheïst beschouwde, ik ging altijd. Ik miste niet meer dan vijf zondagen in heel mijn leven. Ik ging altijd naar de Mis! Wat doe ik hier? Ik ben katholiek, alstublieft, ik ben katholiek, haal me hieruit alsjeblieft!'
-
Terwijl ik zo aan het schreeuwen was...
zag ik een klein lichtje.
Ik moet je zeggen dat gelijk welk licht in die duisternis het grootste geschenk is dat ieder kan krijgen. Ik zag enkele trappen in dat gat, en ik zag mijn vader, die vijf jaar eerder was gestorven. En naast het gat, verlicht door een zwak licht, en vier stappen hoger, zag ik mijn moeder, met veel meer licht, en in een biddende houding.
Toen ik hen zag, was ik zeer ongelukkig. Ik begon te roepen: 'Mama, papa, alsjeblieft, haal mij hieruit! Ik smeek je, haal mij hieruit!'
Toen ze hun ogen naar beneden richtten, en mijn vader mij daar zag, had je de immense pijn moeten gezien die ze voelden. Op die plaats kun je de gevoelens van de mensen voélen, kun je hun pijn zien.
Mijn vader begon te wenen, zijn hoofd in zijn handen houdend, en het heen en weer schuddend, kreunde hij: 'Mijn dochter, mijn dochter!'
Ik begon opnieuw te schreeuwen.
'Alsjeblieft, haal me hieruit! Ik ben katholiek! Wie maakt deze vergissing? Alsjeblieft, haal me hieruit!'
Toen ik die tweede keer aan het roepen was, hoorde ik een stem, een zoete stem, een stem die mijn ziel doet beven wanneer ik haar hoor.
Alles werd ondergedompeld in liefde en vrede, en al die schepsels liepen weg in horror, omdat ze geen liefde of vrede konden uitstaan.
En er was vrede voor mij, toen die dierbare stem mij toeriep: 'Oké, als jij katholiek bent, zeg mij dan de geboden van Gods Wet.'
-
Wat een verloren moeite!
Ik wist dat het er tien waren, maar niet meer dan dat.
Wat moest ik doen? Mijn moeder vertelde mij altijd over het eerste gebod, van de liefde. Uiteindelijk kwam het. Zo werd het gepraat van mijn moeder nog nuttig. Ik moest het hier gewoon herhalen.
Ik dacht dat ik daar de dingen aankon zoals ik gewoon was geweest op aarde, altijd met het perfecte excuus, altijd mijzelf rechtvaardigend en verdedigend, zodat niemand zou opmerken wat ik niet wist.
Maar dit was het echte werk, dus ik begon te zeggen: 'Bovenal bemin een God, en bemin je naaste als jezelf.'
'Zeer goed', hoorde ik, 'heb je hen liefgehad?'
En ik zei: 'Ja, ja, ja!'
Toen hoorde ik: 'Nee!' als antwoord.
Dat is wanneer ik echt de schok van de bliksem door mij heen voelde gaan, hoewel ik niet had gezien waar de bliksem mij had geraakt.
'Nee, je hebt je Heer niet boven alles bemind. En nog minder je naaste als jezelf! Je maakte een God die je aanpaste aan jouw leven, enkel in momenten van wanhopige nood!
Je wou jezelf voor Hem neerbuigen toen je arm werd, wanneer je familie nederig was, wanneer je naar de universiteit wilde gaan! Toen bad je op dagelijkse basis, en wilde je lange tijdsperioden neergebogen blijven liggen, hele uren je Heer smekend, biddend en vragend om jou uit de armoede te helpen, en je toe te laten om een diploma te halen en iemand te worden.
Toen je in nood was, en geld wilde, dán zou je de rozenkrans bidden. ‘Heer, alsjeblieft, zend mij wat geld!’ Dát was je relatie met de Heer!'"
[bron]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten