`Het land moet levende wezens voortbrengen van allerlei soort:
tamme dieren, kruipende dieren, en wilde beesten van allerlei soort.'
Zo gebeurde het.
God maakte de wilde beesten, soort na soort.
De tamme dieren soort na soort.
En alles wat over de grond kruipt, soort na soort.
En God zag dat het goed was.
God sprak:
`Nu gaan Wij de mens maken,
als beeld van Ons, op Ons gelijkend.
Hij zal heersen over de vissen van de zee,
over de vogels van de lucht, over de tamme dieren,
over alle wilde beesten en over al het gedierte dat over de grond kruipt.'
En God schiep de mens als Zijn beeld.
Als het beeld van God schiep Hij hem.
Man én vrouw [man-vrouw, androgyn] schiep Hij hen.
God zegende hen.
En God sprak tot hen:
`Wees vruchtbaar en word talrijk.
Bevolk de aarde en onderwerp haar.
Heers over de vissen van de zee, over de vogels van de lucht,
en over al het gedierte dat over de grond kruipt.'
En God sprak:
`Hierbij geef Ik alle zaadvormende gewassen op de hele aardbodem aan u,
en alle bomen met zaaddragende vruchten, zij zullen u tot voedsel dienen.
Maar aan alle wilde beesten, aan alle vogels van de lucht
en aan alles wat over de grond kruipt, aan al wat dierlijk leven heeft,
geef Ik al het groene gewas als voedsel.'
Zo gebeurde het.
God bezag alles wat Hij gemaakt had.
En Hij zag dat het heel goed was.
Het werd avond.
En het werd ochtend.
Dat was de zesde dag.
[gen.1:24-31]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten