"Mij vertelde de Pastoor het volgende:
'Zekere avond werd er heel laat aan de pastorie gebeld. Het was een onbekende dame, die naar mij vroeg. Ze gaf mij ingepakt een zeer oud plaasteren Sint-Jozefbeeldje, dat ze zelf waarschijnlijk niet schoon genoeg vond om in haar woning te laten staan. Het wegwerpen durfde zij niet, en ze vond het daarom het best het aan mij te geven. Zij voegde eraan toe: Gij weet wel een plaats, waar men een Sint-Jozefbeeldje verlangt.'
Dat men mij ook nog een beeldje bezorgde, zei mijnheer Pastoor...
vond ik zeer zonderling!
'Maar het plaatsen in de Nieuwe Wijk beviel me niet. Ik dacht immers: van de eerste dag wordt het daar stukgeslagen! We mogen toch geen aanleiding tot heiligschennis geven.
Sedert mijn huishoudster was aangekomen met de opdracht daar een beeldje te plaatsen, had ik geen rust meer. Van de andere kant voelde ik dat de heilige Jozef daar wel heel goed zou staan, nog te meer omdat ik nu ook al op zo'n zonderlinge wijze zijn beeldje had gekregen!
Maar gezien het een vaste gedachte van mij was, dat dat beeldje daar geen uur zou blijven staan, dacht ik bij mezelf: Ik zal naar het gemeentebestuur gaan, want zonder toestemming van de gemeenteraad, mag ik dat toch niet plaatsen. Geven ze mij daar geen toelating, en denkelijk is dat zo, dan is ook alle verantwoordelijkheid van mij af.'
'De gemeenteraad gaf echter buiten alle verwachtingen om...
aanstonds toelating om een Sint-Jozefbeeldje op de Nieuwe Wijk te plaatsen.
Het gemeentebestuur was toen overwegend niet-godsdienstig. Maar toen de burgemeester aan alle raadsleden één voor één had gevraagd of ze er iets tegen in te brengen hadden, dat er in de Nieuwe Wijk een beeldje van Sint-Jozef geplaatst zou worden, protesteerde niemand. Met een schouder ophalen gaven zij te kennen dat het hun onverschillig liet, en de burgemeester willigde mijn verzoek in.'
'Zo ben ik dan daags voor 1 mei,' vertelde mijnheer Pastoor verder, 'met de schrijnwerker naar de Nieuwe Wijk gegaan, en hebben wij aan de muur van een huis, tegen de lust van de daar wonende mensen in, het blokje geplaatst om het beeldje op te zetten.
-
Diezelfde avond werd het nieuws verspreid bij alle links denkende groeperingen van de omliggende dorpen van Kapellen. Allen werden uitgenodigd om aanwezig te zijn met hun muziekkorps, als de zwartrok zou aankomen.
Door veel en luide muziek moest de predikant onverstaanbaar gemaakt worden. Wonderbaar, hier viel hun feest met dat van Sint-Jozef samen, en in feite werd de heilige Jozef niet met smaad, maar met feestmuziek in zijn nieuwe werkplaats triomfantelijk ingehaald. Allen hebben, zonder het te willen, hun best gedaan ter inhuldiging van de patroon der proletariërs...
Heel het plein stond vol spelers, terwijl overal vlaggen wapperden, laat het ook rode geweest zijn, ter ere van het voorlopig nog schamele beeldje van de Timmerman van Nazareth.'
Tot hier dit verhaal van mijnheer Pastoor aan mij.
Het pleit was gewonnen.
Op 1 mei 1956...
stond het Sint-Jozefbeeldje in de Nieuwe Wijk.
De gekozen plaats was tussen twee huizen.
Het beeldje werd hoog aangebracht, en het lokte vele vereerders onder de noodlijdende mensen, die daar Sint-Jozef om hulp kwamen smeken. De mensen die Sint-Jozef daar te voet kwamen vallen, moesten echter vooralsnog bij die huizen voor het beeldje blijven staan.
Wekelijks kwamen er op woensdag om 8 uur 's avonds mensen naar die plaats, om samen de Rozenkrans te bidden, met gebeden tot de heilige Jozef. Dat ging niet gemakkelijk, want sommigen lieten de biddende mensen niet met rust en onder allerlei vormen moesten de bedevaarders voelen dat ze daar niet welkom waren.
Het gebeurde zelfs meermaals dat het moederke uit het huis waartegen het beeldje aangebracht was, onder het gebed in de deur kwam staan, en de biddenden uitdaagde met uitlatingen als: "Komde gijlen ook al naar dieë lelijkaard! Stond hij niet zo hoog, dan goot ik er elke dag mijne waterpot op uit!'
Met de tijd veranderden de gevoelens van dat vrouwtje van 80 jaar. Ze vatte genegenheid op voor de bedevaarders, en ze was zo goed hen een stoel aan te bieden, en later zou ze nog een veel belangrijker daad van liefde stellen.
Het jaar 1956 was in de echte zin van het woord een triomfjaar voor de heilige Jozef.
Het volgende jaar 1957 moest er niet voor onderdoen."
Geen opmerkingen:
Een reactie posten