Azarja bad:
'Geloofd zijt Gij, Heer, God van onze voorvaderen.
Geprezen en verheerlijkt zij uw naam in eeuwigheid!
Want Gij zijt rechtvaardig geweest
in al wat Gij met ons gedaan hebt.
In al uw werken waart Gij eerlijk,
al uw wegen waren recht,
al uw vonnissen juist.
Al de vonnissen die Gij over ons en over Jeruzalem,
de heilige stad van onze voorvaderen, geveld hebt,
waren rechtvaardig.
Naar recht en billijkheid hebt Gij ons behandeld,
want wij hebben gezondigd.
-
Wij hebben gezondigd
en goddeloos gehandeld
door U af te vallen.
Op allerlei wijzen
hebben wij kwaad gedaan.
Naar uw geboden hebben wij niet willen luisteren,
we hebben ze niet onderhouden
en ze niet ten uitvoer gebracht
zoals U ons dat had bevolen,
opdat het ons goed zou gaan.
-
Al wat Gij over ons gebracht hebt
en al wat Gij met ons gedaan hebt,
hebt Gij naar recht en met billijkheid gedaan.
Gij hebt ons overgeleverd
in de macht van goddeloze vijanden,
van de meest verbeten afvalligen en aan
de onrechtvaardigste en slechtste koning
die er op aarde te vinden is.
Wij mogen zelfs onze mond niet opendoen,
smaad en spot is het deel van uw dienaren
en van hen die U vereren.
-
Terwille van uw Naam...
verstoot ons toch niet voorgoed
en verbreek niet uw verbond.
Trek uw barmhartigheid niet van ons terug...
terwille van Abraham, uw vriend,
terwille van Isaak, uw dienaar,
en van Israël, uw heilige.
Aan hen hebt Gij beloofd
hun nakomelingen even talrijk te maken
als sterren aan de hemel en de zandkorrels
aan het strand van de zee.
Maar nu zijn wij, Heer,
het kleinste volk geworden van alle volken op aarde
en nergens ter wereld hebben wij nog iets te betekenen
vanwege onze zonden.
Wij hebben nu geen koning meer, geen profeet, geen leider,
geen brand- en slachtoffers, geen spijsoffers en reukwerk,
zelfs geen heilige plaats waar wij aan U kunnen offeren
om zo uw barmhartigheid te kunnen ervaren.
Maar laat ons bij U gehoor vinden
vanwege ons vermorzeld hart
en onze ootmoedige geest.
-
Moge vandaag ons offer bestaan
in volmaakte aanhankelijkheid aan U.
En moge het U evenzeer behagen
als kwamen we met brandoffers van rammen en stieren
en met tienduizenden vette lammeren.
Want geen smaad treft hen die op U vertrouwen.
Thans volgen wij U van ganser harte,
wij eerbiedigen U en zoeken U.
Laat ons toch niet te schande worden,
maar handel met ons naar uw goedheid
en naar uw grote barmhartigheid.
Red ons op uw wonderbare wijze
en verheerlijk, Heer, uw Naam.
-
Maar laat allen
die uw dienaren kwaad berokkenen,
te schande worden.
Mogen zij smadelijk beroofd worden
van hun heerschappij.
En moge hun kracht
gebroken worden.
Opdat zij erkennen
dat Gij alleen God de HEER zijt,
en dat uw luister uitstraalt over heel de wereld.'
[Dan.35-45]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten